Hoofdstuk 3

Aankomst Malakka, Lubok-Kiab, opbouw van het kampement.
 
Met al onze bezittingen verlaten we nu de Nw.Amsterdam om over te stappen op de L.C.T. boten, die op ons liggen te wachten.
Volgepropt met militairen zetten deze L.C.T. boten vervolgens koers naar het eiland Penang..Langzaam verwijderen we ons van de Nw.Amsterdam, waar we 19 dagen op hebben mogen vertoeven.
Tegen schemerdonker worden we gedebarkeerd op het eiland Penang, in de nabijheid van de stad Georgetown.
Hier krijgen we allen een U.S.A. ration pakket, zodat we niet van honger om behoeven te komen.
Vervolgens moeten we dan met een veerpont mee, die ons naar het vaste land van Malakka zal brengen. De zieken blijven achter op het eiland Penang. En zo komen we dan aan land bij het plaatsje Prai. Inmiddels is het echter donker geworden. We worden daar ondergebracht in grote loodsen, opgetrokken uit gegalvaniseerde platen. Kennelijk zijn we gasten, die niet verwacht werden, want de karbouwenmest ligt her en der verspreid op de vloer van harde kiezelgrond. We moeten dan ook in het donker zoeken naar een geschikt plekje, waar we ons
Britse L.C.T. boten komen ons van de Nw. Amsterdam halen
Volgepropt met manschappen zetten ze koers naar het vasteland van Malakka
tentzeiltje uit kunnen spreiden om te gaan liggen slapen.
Laten we maar aannemen dat het een improvisatie-oefening betreft, die bij onze militaire training behoort.
De volgende morgen worden we bepakt en bezakt in een gereed staand gammel treintje geperst. We sporen de gehele morgen door in noordelijke richting, met onbekende bestemming. Tegen de middag komen we geradbraakt in het plaatsje Sungei Petani aan, waar we de trein moeten verlaten. Op het kleine stationnetje ligt een Brits-Indisch militair bewakings-detachement. Hier worden we ontvangen met Engelse thee, bestaande uit veel suiker en veel melk. Ook wordt er hier weer een U.S.A. ration pakket aan ons uitgereikt, zodat we onze honger kunnen stillen. Als we alles achter onze kiezen hebben, worden we op Brits-Indische militaire legertrucks geladen. Langzaam rijden we dan door de straten van Sungei Petani, vooraf gegaan door Brits-Indische militaire Politie. Ook op diverse kruispunten in Sungei Petani staan Brits-Indische M.P. het verkeer te regelen. Er hangt hier overal een vreemde zware geur, die wij niet kennen, doch afkomstig blijkt te zijn van allerlei oosterse kruiden, die hier overal bij de huizen liggen te drogen. Wanneer er ook maar even een stagnatie optreedt, zodat we moeten stoppen, proberen we snel met de bevolking, die toegestroomd is om ons te zien, wat bananen of kokosnoten te ruilen voor cigaretten, waar ze blijkbaar dol op zijn.
Het is ons al direct opgevallen, dat zowel mensen als huizen er erg verwaarloosd uit zien. Al spoedig hebben we Sungei Petani achter ons gelaten en rijden we over een stoffige weg, met aan weerszijden rubberbossen, in noordelijke richting. Ook zien we hier voor het eerst sawah's, dat zijn velden, omgeven door dijkjes, die onder water staan, en waarop rijst verbouwd wordt. Verder passeren we kleine kampongs, verscholen tussen welig groeiend bamboegewas en omgeven door roerloze klapperbomen. Bij één van deze armzalige hutjes is een vrouwtje bezig met het stampen van padi of rijst. Weer wat verderop komen we een schamel en slordig geklede inlander tegen met een paar kleine visjes, die hij kennelijk heeft weten te verschalken.
De Nw. A'dam blijft eenzaam achter
Zo komen we dan tenslotte, na een reis door eindeloze rubberbossen, in een barakkenkamp te Lubok-Kiab aan.
Lubok-Kiab is eigenlijk niet meer dan een naam en ligt geheel in het noorden van Malakka tegen de grens van Siam, dat tegenwoordig Thailand heet.
Het is een gewezen barakkenkamp van de Jappen en ziet er erg verwaarloosd uit. Aan alles kan men zien dat hier al een lange tijd geen menselijk wezen geweest is.
Hier zullen 1-8 R.I. en het le.Reg.Jagers, temidden van muskieten, mieren, slangen e.a. ongedierte, de tijd krijgen om zich te akklimatiseren.
Niemand weet voor hoe lang dat zal zijn. Het vooruitzicht lijkt niet erg veel belovend.
De bataljons 1-6 R.I. en 1-11 R.I. zijn wat meer bevoorrecht. Deze zijn ondergebracht in een kampement bij het plaatsje Sungei Petani.
Zo krijgt ook in Lubok Kiab elk onderdeel een barak aangewezen, waarin men de komende tijd zal moeten vertoeven.
We kunnen dan ook meteen met de werkzaamheden aanvangen, want alles is even vuil, verwaarloosd of kapot.
Verwaarloosde woning bij Sungei-petani
We hebben een transport Japanse krijgsgevangenen mee gekregen voor het vuile werk. Die worden dan ook meteen aan het werk gezet, onder toezicht van Brits-Indische militairen.
Rond de barakken wordt alles schoongemaakt. Het onkruid staat wel een meter hoog en menige slang komt er bij dit opruimingswerk te voorschijn.
Ook de barakken zelf worden onder handen genomen. Waar nodig, worden de daken evenals de vloeren gerepareerd.
Al deze barakken zijn op palen gebouwd, waardoor de planken vloer ongeveer 50 c.m. boven de begane grond ligt.
Als de nodige reparatie's verricht zijn, worden ze van binnen onder handen genomen. Alles wordt met D.D.T. bespoten,want het krioelt van het ongedierte van de meest uiteen lopende aard. Er lopen hier super mieren rond, zo groot als wij ze nog nooit gezien hebben.
Intussen zijn de Jappen bezig met het graven van latrine's, waar wij, zo nodig, onze behoeften kunnen doen. Dit is een erg zwaar werk, want de grond hier bestaat uit keiharde rode leem. Voordat men er met een spa in kan komen, moet men eerst de grond kapot maken met een pik-houweel.
Paalwoningen in de omgeving van Sungei-Petani
Ook de waterleiding in het kampement werkt niet. Het water moet namelijk met een zuig-perspomp opgepompt worden uit de rivier of kali, die langs ons kampement stroomt om vervolgens weer, via een buizennet dat door het kampement loopt, verder gedistribueerd te worden.
Deze pomp is echter defekt en zal dus eerst gemaakt moeten worden, wat nog wel enige tijd in beslag zal nemen.
Voorlopig zal het drinkwater, van buiten, met tankwagens aangevoerd moeten worden. De in het kampement aanwezige waterputten, die de Jappen indertijd gegraven hebben en ongeveer 15 meter diep zijn, zullen schoon gemaakt moeten worden en dienst gaan doen als plaatsen waar men zich douchen of mandiën kan en waar men ook de kleding kan gaan wassen. Het water-putten geschiedt simpel doch efficiënt. Men laat een leeg biscuitblik aan een touw naar beneden zakken om dit dan even later, gevuld met helder koud water, weer op te halen. Wil men zich "mandiën",dan stort men de inhoud water eenvoudig over zich uit, men zeept zich in om zich vervolgens weer af te spoelen. Bij deze wasplaatsen heeft men gegalvaniseerde platen aangebracht, waarachter men zich, tijdens deze ceremonie, terug kan trekken. De barak waarin
Een kampong bij Sungei Petani in de schaduw van klapperbomen
wij ondergebracht zijn, krijgt de wel zeer toepasselijke naam van "Eemteneste". In het begin moet er, per sektie, zelf een"potje" gekookt worden, want de kok heeft zich, om de één of andere reden, nog niet kunnen installeren. Boven een houtvuur wordt er op een paar stenen een biscuitblik met melk geplaatst. Zodra de melk aan de kook gebracht is, wordt er biscuit aan toegevoegd, waarna het nog even moet doorkoken. En dan is de heerlijke voedzame pap ("Bouillie à la Biscuit") gereed, zodat er aangevallen kan worden. Over de smaak zijn de meningen verdeeld, maar ja, we zitten hier ook niet in één of ander duur hotel met een "franse keuken".
Na afloop van de maaltijd, krijgen we allen trouwens nog een "toetje", dat bestaat uit een Mephacrine-tablet, een z.g. voorbehoed middel tegen de Malaria-ziekte. Er wordt meteen al bij gezegd,dat we dit dagelijks toegediend zullen krijgen. Niet omdat het zó lekker is, maar meer uit noodzaak. Als men zo gelukkig is het in één keer door te kunnen slikken, is er niets aan de hand, doch als dat niet het geval is, spreken de vertrokken gezichten, voor zich zelf, een duidelijke taal. Zo komen we dan aan het einde van een vermoeiende en enerverende dag. Niet zodra is de zon hier verdwenen of het wordt aanstonds donker. Avondschemering heb je trouwens in de tropen niet. Zo'n tropenavond in de rimboe is een onvoorstelbare belevenis en zeer zeker als men dat voor de eerste keer mee maakt. 't Heeft er veel van weg alsof de gezamelijke dieren te voorschijn komen,om ons te begroeten en welkom te heten. Ontelbare cicaden deinen als zwevende lichtjes om ons heen. Het gelijken net insekten met achterlichtjes, beweert een enthousiasteling. Ook vliegen er "Kalongs" of "Vliegende honden" rond, die wel wat weg hebben van vleermuizen, doch veel groter zijn. En dan niet te vergeten het gekrijs van een apen-kolonie in de rubberbomen nabij het kampement. Zo zaten we stom verbaasd die eerste avond buiten, teneinde deze gebeurtenis niet te ontgaan. We hadden er trouwens ook geen behoefte aan om ons heil in de barak te zoeken, waar we ons moesten behelpen met kaarslicht, daar ook de elektrische verlichting het liet afweten.
En zo zullen we dan hier, ver van huis, in de rimboe van Malakka, onze eerste nacht gaan doorbrengen. Het overgrote deel van ons heeft echter nog géén veldbed, géén tentzeil en géén regencape, waarop men zich kan uitstrekken, teneinde te gaan slapen, omreden onze bagage nog
Sawah's bij Sungei-Patani
niet aangekomen is. Ook hebben we nog geen klamboe om ons te beschermen tegen de rond vliegende muskieten. En omdat de dokter aan boord van de Nw.Amsterdam ons van die afgrijselijke verhalen verteld had over malaria-tropica, lagen de meesten die avond op de kale vochtige planken dan ook onder alle soorten kledingstukken, die er maar te vinden waren, weggedoken, om zich tegen het ongedierte te beschermen. Als we de volgende morgen, enigszins stijf van het ongewone liggen, wakker worden, blijkt één van de jongens 's nachts door een slang in de schouder gebeten te zijn. Het wondje dat duidelijk te zien is, ziet er erg rood uit. Klaarblijkelijk is het geen gifslang geweest, want dan zou het, met de persoon in kwestie, al afgelopen geweest zijn. Toen hij gebeten werd, heeft hij de slang, die ongeveer 70 cm. lang was, met een bajonet dood geslagen, zodat we de boosdoener nu allen kunnen bezichtigen.
De eerste tijd bestaan onze werkzaamheden hier in Lubok Kiab uit het in orde maken van het kampement, daarin bijgestaan door Japanse krijgsgevangenen. De laatste onder bewaking van Brits-Indische militairen.
Deze Japanners zijn in 't algemeen klein van postuur, bruin-geel van kleur en stevig gespierd. Het valt ons op dat ze zeer onderdanig en uiterst korrekt zijn. Wanneer ze je tegen komen, maken ze front en buigen dan als een knipmes. Maar ja, 't zijn nu ook geen overwinnaars meer.
Ze werken konstant door, zonder op of om te zien, slechts gekleed in een broek.
De Brits-Indische militairen, die ze moeten bewaken, zien er enigszins vervaarlijk uit. Ze hebben een donkere huidskleur en veelal baarden of vervaarlijke snorren.
In 't algemeen zijn het gemoedelijke mensen. De meesten van hen, hebben in Birma tegen de Jappen gevochten. Veelal spreken ze ook de engelse taal, hoewel gebrekkig.
Voor ons zal het in het begin niet gemakkelijk zijn hier in de rimboe te moeten leven, en vooral niet voor die jongens, die nog nooit van huis zijn weggeweest.
We moeten hier leven onder omstandigheden, zoals we nooit hadden kunnen denken of maar hadden kunnen dromen.
Japanse krijgsgevangenen met een bewaker
De eerste weken blijft de toestand moeilijk en moeten we ons erg behelpen. Het eten is onvoldoende en er zijn moeilijkheden met de watervoorziening, zodat we 's ochtends met een halve mok thee onze mond moeten spoelen.
De keuken is ook nog steeds niet zo als het wezen moet, ergo moeten we zelf nog steeds voor kok spelen. Maar we hebben de overtuiging, dat alles geleidelijk aan wel beter zal worden. Het spreekwoord zegt immers:"Alle begin is moeilijk". Na verloop van enkele dagen, gaan we met een groep jongens de omtrek van het kampement verkennen. Langs de kali, waarin het krioelt van de krokodillen, trekken we door moerassen en wildernis voorwaarts. Op een gegeven moment, zien we midden in de kali een boom staan, heel gewoon, zoals bij ons op 't land. Vlak daarbij, zien we een inlander aankomen met een vlot van bamboe, waarop hij goederen vervoerd. Goedkoop en gemakkelijk. Verder gaande op onze verkenningstocht, hebben we ontmoetingen met de flora en fauna van deze streek. Naast karbouwen, geiten, apen, slangen, hagedissen, en prachtige gekleurde vogels, zien we ook in deze wildernis de schitterendste bloemen staan bloeien. Als we op een gegeven moment een smal pad gaan volgen, dat vanaf de rivier de rimboe in loopt, komen we bij een moeras uit. Hier hebben we een ontmoeting met een inlander.
Brits-Indische M.P. te Sungei-Petani

In 't begin is de man doodsbenauwd als hij militairen ziet, dat blijkt uit zijn gehele houding. De schrik voor de Jappen zit er nog diep in, dat blijkt hier wel overduidelijk.
We stellen hem echter, zo goed als we kunnen, op z'n gemak en beduiden hem door gebaren en met enkele maleise woorden, die we kennen, dat we naar de dichtsbijzijnde kampong willen om vruchten te kopen of eventueel te ruilen.
Als we hem dan een cigaret presenteren, is het ijs helemaal gebroken en beduidt hij ons dat we hem maar moeten volgen.
Al vrij gauw komen we nu bij een kampong aan, zo verscholen in de wildernis, dat we hem zelf nooit gevonden zouden hebben.
De bewoners, die zo goed als geheel naakt lopen, kijken ons in het begin argwanend aan, doch worden steeds vriendelijker als onze gids hen verteld heeft wie we zijn, en wat de bedoeling van onze komst is.
De huizen zijn allen gebouwd op bamboepalen, terwijl de daken bestaan uit gedroogde bladeren of "atap", zoals dat hier genoemd wordt.
Inlandse vrouw bezig met het stampen van padi
Al spoedig ruilen of kopen we hier bananen en kokosnoten voor cigaretten en Malaya geld, dat hier op Malakka in gebruik is.
De bananen zijn heel klein, erg zoet en zitten vol kleine zwarte pitten. De kokosnoten moeten nog van de bomen gehaald worden.
Met verbazend wekkende behendigheid klimmen een aantal kleine jongens pijlsnel tegen de kaarsrechte
Een inlander met een paar kleine vissen
gladde stammen op, die zeker wel 20 meter hoog zijn. De kokosnoten worden er vervolgens behendig afgedraaid en naar beneden geworpen.
Uiteraard proberen wijzelf ook eens in zo'n boom te klimmen, doch we komen niet hoger dan een paar meter en laten ons dan maar weer snel zakken. Dat is voor ons onbegonnen werk.
Als ze dan ook nog behendig met een kapmes de kokosnoten geopend hebben, kunnen we onze dorst lessen met de heerlijke koele klappermelk.
Na vervolgens vriendelijk afscheid te hebben genomen, verlaten we, weer een ervaring rijker, de kampong in de richting van ons kampement.
In het kampement aangekomen, gaan we eerst onze bezwete lichamen maar eens wat verfrissen bij de waterput. Het water, dat van ongeveer 15 meter diepte opgehaald wordt, is heerlijk koud en kristalhelder.
Na deze verfrissing gaan we verplicht rusten tot 15.30 uur, want dan is het hier in de tropen n.l. veel te warm om iets te doen. Tegen de avond, krijgen we hier de eerste onweersbui te inkasseren.
En dat is me het buitje wel. De bliksem is niet van de lucht.
De echo's van de donderslagen worden vele malen door de bergwanden weerkaatst. Zo iets hebben we nog nooit meegemaakt. Eensklaps begint het te regenen,en wel zo hard,dat het schijnt alsof het met emmers vol tegelijk naar beneden komt. Men kan dan ook geen meter vooruit zien.
Even plotseling als het begonnen is, houdt het echter ook weer op.
De lucht wordt weer blauw en het zonnetje schijnt weer even vriendelijk als tevoren. We hebben nu ook met een tropische regenbui kennis gemaakt in de rimboe van Malakka.
De dagen rijgen zich aan-een en iedere dag ploeteren we weer verder in deze rimboe, ver van huis en haard verwijderd.
Zo af en toe vragen we ons wel eens af, wat de zin van dit alles is. Waarom mogen we niet naar Indië, waarvoor we toch weggegaan zijn?
Weten ze in Nederland eigenlijk wel dat er hier een vergeten leger van Hollandse jongens in de rimboe van Malakka rondploetert?
Sinds we uit Holland vertrokken zijn, hebben we taal noch teken van huis gehoord.
Ook weet niemand van ons wat er zich in de wereld rondom ons afspeelt. Kranten krijgen we niet en een radio is er niet.
Is het dan geen wonder, dat er reeds enkelen zijn, die, in verband met heimwee, naar Holland teruggestuurd zullen worden.
Het kampement is nu langzamerhand dermate onder handen genomen, dat er weer behoorlijk te leven valt.
Door de handen ineen te slaan, zijn er in een kort tijdsbestek wonderen verricht.
Ook is er een kerk-bungalow, een kantine en een ziekenzaaltje uit de grond verrezen.
We behoeven nu ook niet meer voor ons zelf te koken. Per
Bij een kampong woning op Malakka

compagnie is er nu een keuken ingericht.
Nu begint de tijd aan te breken dat er aan onze konditie en militaire training gesleuteld zal gaan worden.
We zijn inmiddels al zover geakklimatiseerd, dat dit verantwoord kan worden genoemd.
Om het uithoudingsvermogen te vergroten wordt er begonnen met het lopen van marsen. Geleidelijk aan worden de, af te leggen, afstanden opgevoerd.
Ook moeten we ons, buiten de begaanbare wegen om, door het ruige beboste terrein leren verplaatsen.
Het gaat dan vaak over heuvels, door kali's, moerassen en ook door de ondoordringbare rimboe, waardoor men een pad moet hakken met de bajonet om vooruit te komen.
In het begin komen we doodmoe, doornat en onder de rode blubber thuis. Maar na verloop van tijd, krijgen we steeds meer uithoudingsvermogen, wat men goed merken kan.
We beginnen nu ook vertrouwelijker te worden met de bevolking uit de omliggende kampongs. Bijna dagelijks komen er nu kinderen, uit deze kampongs, naar ons kampement met o.a, vruchten en eieren, teneinde deze te verkopen.
Ze zien er erg verwaarloosd uit en hebben bijna geen kleren aan hun lichaam. Gelukkig weten we hierin verandering te brengen, als we onze plunjezakken eens goed onderste boven halen. Veelal vinden we dan wel wat kleding, waarmee ze geholpen zijn, al zit het dan ook vaak wat te ruim.
Het duurt dan ook niet zo heel lang of deze kinderen, die toch niet naar school gaan, zijn de gehele dag door bij ons te vinden.
Vaak knappen ze kleine karweitjes voor ons op, zoals b.v. het wassen van onze kleding of het poetsen van onze schoenen. Wij geven ze dan als beloning wat te eten of wat geld, waar ze dolblij mee zijn.
Op zekere avond komt als een donderslag bij heldere hemel het bericht dat er post in het kampement is aangekomen. Dat zal dan de eerste post zijn, die we ontvangen, sinds we op 16 oktober uit Holland vertrokken zijn.
Het gehele kamp is in opschudding door deze tijding en iedereen hoopt, uiteraard, dat er voor hem ook wat bij zal zijn.
Nu blijkt duidelijk, dat onder bepaalde omstandigheden wanneer men op elkaar aangewezen is, het saamhorigheidsgevoel te prevaleren.
Want jongens, die géén post ontvangen hebben, mogen de brieven lezen van kameraden, die men kent, en wel post ontvangen hebben,
's Avonds zitten we vaak buiten op het gras, totdat het donker wordt en we naar binnen moeten. Op zulke avonden gebeuren er vaak verrassende dingen.
Zo gebeurt het op zekere avond dat een sektie-genoot met een pakje cacaopoeder op de proppen komt, dat hij indertijd in Engeland gekocht heeft. Weer een ander weet nog een paar blikjes melk op te scharrelen en zo wordt het plan geboren, chocolademelk te maken.
Boven een houtvuurtje wordt het brouwsel met zorg klaar gemaakt. Een ware traktatie hier in de rimboe, want dat hebben we in lange tijd niet meer gehad. We komen er van in de stemming, zoals dat meestal het geval is wanneer men een paar glazen bier drinkt.
En zo klinkt dan op deze avond, midden in de rimboe, het lied van Jan Soldaat, gekomponeerd door Kapitein Rietveld op de wijs van "De kleine man."
 

 

De moerassen van Malakka met z’n mooie rooie klei,
Zijn voor ons ook al geen hindernis gebleken,
Kopje onder, natte sokken en de krampen in je maag,
Omdat de ananas te druk is nagekeken,
Dat alles mag er zijn, we hebben reuze gijn,
Maar wie staat 's avonds op het matje bij de kapitein,
Dat is weer Jan Soldaat, die op Malakka staat,
En voor zijn ideaal, z'n hele klussie achterlaat,
Die zwoegt, die zweet, die sluipt, die kruipt, een ieders kameraad,
Zo'n modderkruiper, pisangschuiver van een Jan Soldaat.

Door de hoge alang-alang, waar de slangen sissend gaan,
Komt de sektie in de aanval aangeschoven,
En in't midden op een heuvel met een stokkie in de hand,
Staat de baas te schreeuwen, straffen te beloven,
Daar boven op die top, windt hij zich reuze op,
Maar wie staat 's middags bij de dokter, met de bulten op z’n kop.

 

 
Des te meer we er op uittrekken om de omgeving van het kampement te verkennen, des te meer komen we ook voor verrassende ontdekkingen te staan.
Zo ontdekken we op een gegeven moment, niet zo ver van ons kampement verwijderd, een gewezen Japans vliegveld.
Als we bij een grote open ruimte aangekomen zijn, welke tussen de rubberbomen verborgen ligt, zien we dat daar startbanen aangelegd zijn.
Maar wie schetst onze verbazing als we ook ontdekken dat er in de aangrenzende rubberbossen allemaal parkeerhavens gemaakt zijn, waar tientallen Japanse jachttoestellen geparkeerd staan, allen voorzien van het embleem van de rijzende zon.
Uanuit de lucht zijn deze toestellen absoluut onzichtbaar, daar zorgt het dichte lover van deze rubberbomen wel voor.
Zo te zien, staan ze gereed om zo gebruikt te worden, doch bij nadere beschouwing blijken de banden allemaal kapot gestoken te zijn.
De toestellen worden natuurlijk aan een grondig onderzoek onderworpen. In verscheidene toestellen zit zelfs nog een boord-mitrailleur.
Een schema-plaatje uit de cockpit van een Japanse jager

Uiteraard zijn deze vliegtuigen een dankbaar objekt voor souvenir-jagers, want er blijkt dan ook al heel wat verdwenen te zijn.

Berichten die wij sporadisch, door middel van toegestuurde couranten, ontvangen, wijzen er op dat de toestand in Indië niet rooskleurig is.
De Engelsen, die daar verschillende strategische punten bezet houden, komen in toenemende mate in konflikt met extremistische groeperingen, die de strijd met hen aanbinden. Het schijnt vóóral op Java zeer onrustig te zijn.
Nederlanders, die in Japanse interneringskampen gezeten hebben, zijn nu weer in kampen opgesloten uit veiligheids overwegingen, en moeten door de Engelsen en soms zelfs nog door de Jappen beschermd worden tegen het extremistische geweld.
Over het algemeen nemen de Engelsen daar een zeer slappe houding aan, zeer tot ongenoegen van vooral onze militairen, die door dezelfde Engelsen uit Indië geweerd worden.
We hebben nu Engelse militaire instrukteurs toegevoegd gekregen, die in Birma tegen de Jappen gevochten hebben. Ze hebben de opdracht ons het vechten in de jungle bij te brengen, dat vaak neer komt op het vechten van man tegen man. Ook staat er veel sport op ons

Een Japans jachtvliegtuig
programma. Elke morgen om 7 uur staan we, op onze nuchtere maag, aangetreden voor een uur sport. In de kerk-bungalow wordt iedere avond een dienst gehouden door Ds.Bleeker, onze veldprediker. Onder redaktie van hem wordt er ook een kampblaadje uitgegeven, met het belangrijkste nieuws van die dag. Het heeft de toepasselijke naam van "De Rubberpost" gekregen.
De enige courant die we, zo af en toe, van buiten het kamp ontvangen is de Holland Express, afkomstig uit Penang en bestemd voor de Dutch Forces in de S.E.A.C. area.

Na verloop van een paar maanden wordt de eerste groep jongens, die hier om de een of andere reden niet harden kunnen, op transport gesteld naar Holland. In totaal zijn het er een dertig stuks.
Het is een trieste groep die ons gaat verlaten, jongens met heimwee, malaria-tropica of lijders aan andere ziekten, die hier moeilijk of niet te genezen zijn.
Het leven is hier erg hard,en men moet wel uit het goede hout gesneden zijn, om dit vol te kunnen houden.

 

 

Terug naar de intro

Naar hoofdstuk 4