| 
    Omstreeks 12 uur stomen we de  haven van Singapore binnen. In de haven, die erg groot is, liggen een groot  aantal schepen voor anker, waaronder zowaar ook de Nw.Amsterdam. 
Ook nier zijn de gevolgen van de  oorlog nog duidelijk waarneembaar, want hier en daar ziet men de masten van de  gezonken schepen nog boven het wateroppervlak uitsteken. 
Er wordt bekend gemaakt dat de  zuig-perspomp van ons schip defekt is, en gerepareerd zal moeten worden. 
Waarschijnlijk zullen wij,  gedurende die tijd, gedebarkeerd en naar een transit-camp gebracht worden, maar  hiertoe is nog niet definitief besloten. Dus afwachten maar weer: 
In ieder geval wordt de boot aan  de kade gemeerd, teneinde gerepareerd te worden. 
's Avonds aan dek genieten we van  de duizenden lichtjes van Singapore en de verlichte schepen in de haven, wat  een belevenis op zichzelf is. Ook de volgende dag moeten we nog aan boord blijven. Wel krijgen we avond-permissie om van 18.30 uur tot 0.30 uur van boord te mogen gaan, teneinde Singapore te kunnen bezichtigen.  | 
  
  
    Wel wordt ons de goede raad  meegegeven om dit in kleine groepjes te doen, zodat men elkaar kan bijstaan  wanneer er zich moeilijkheden mochten voordoen. 
Singapore is een echte oosterse  havenstad, waar van allerlei gespuis rond loopt. "Oppassen en  uitkijken" is dan ook het wachtwoord. 
Niet zodra zijn we van boord,of  we zien de fiets-taxi's al staan wachten, om ons naar elke gewenste plaats te  vervoeren. 
Singapore is een stad met een  bruisend nachtleven, men merkt hier geen verschil tussen dag of nacht, alles  gaat gewoon door. 
De grootste bevolkingsgroep  bestaat uit Chinezen, waarna Maleiërs en Indiërs volgen. 
We zien hier voor 't eerst  torenhoge flatgebouwen, ook zijn er enorme warenhuizen en veel bioskopen en  dancings. 
Met een riksja laten we ons door  de beruchte rose buurt "New World" rijden. 
Gelukkig komen we allen, heelhuids  en gezond, tegen 24 uur weer bij de boot aan.  | 
  
  
    
      De daarop volgende dag worden we,  tegen de middag, met landingsvaartuigen van de Engelse marine, overgebracht  naar het Britse troepentransportschip "Sansovino". 
  De reparatie van de oude  "Guneverre", gaat te veel tijd in beslag nemen. Wij zijn echter al  lang blij dat we dit oude wrak vaarwel kunnen zeggen. 
  De "Sansovino" is een  modern schip en kan, wat de inrichting betreft, de"Nw.Amsterdam"  evenaren. 
        We worden daar ondergebracht in  grote slaapverblijven, waar zeker 
        zo'n 300 man in hangmatten kan  slapen. Enorme luchtkokers zorgen voor verse lucht, zoet water is er plenty aan  boord, dus geen geknoei meer met zeewater. 
        Aan boord van dit Engelse schip zit  ook een detachement Engelse mariniers. 
        Op 6 maart komt ook onze bagage  aan boord, waarna het schip tegen 12 uur het anker licht en vertrekt. 
        Geruchten gaan, dat het schip als  bestemming Tandjong-Priok heeft. Voorlopig hebben we nog even de tijd, al heeft  het schip dan ook een kruissnelheid van 22 mijl per uur. 
        De tijd wordt aan dek  doorgebracht met brieven schrijven en een biertje drinken. 
        Op 7 maart passeren we het eiland  Banka, dat we in de verte kunnen zien liggen en bekend is om de tin die daar  gevonden wordt. 
        's Avonds genieten we van een  cabaret voorstelling,die door engelse matrozen aan dek wordt opgevoerd. 
        Ook krijgen we de gelegenheid om  aan boord van dit schip de radarinstallatie te bezichtigen, wat iets nieuws  voor ons is. 
        Eveneens is er, als aanvulling,  een installatie aan boord die per dag 800 liter zoet water uit zeewater maakt. 
        De engelse vertellen ons dat dit  een Amerikaans schip is, dat volgens bruikleen overeenkomst aan Engeland  geleverd is. In april '45 zal de overeenkomst eindigen,en zal het terug  geleverd moeten worden. 
        Op 8 maart zien we, nadat we  verscheidene kleine eilandjes gepasseerd zijn, vaag in de verte de kust van het  eiland Java voor ons opdoemen. 
        Tegen vier uur in de namiddag  manoeuvreert het schip, tussen roestige rompen van talloze gezonken schepen  door, zich naar een van de kaden. 
        Achter de stoffige kaden staan de  geruïneerde loodsen, temidden van enorme brokken opgeblazen beton, bergen roest  en verwrongen ijzer. 
        Door de aangerichte  verwoestingen, maakt het gehele haven-complex een trieste indruk. 
        Als gesmolten zilver ligt het  watervlak, met daarachter een groen land met palmen en moerasbomen en  vaagblauwe bergen die rijen aan de horizon. 
        't Zij zo het zij, al is er dan  geen welkomst-commité te bekennen, we hebben eindelijk, ondanks alle  tegenwerking, toch de "parel van smaragd " bereikt. 
        Op de 9e maart worden er in  Tandjong-Priok 3000 man Nederlandse troepen gedebarkeerd, zonder één enkel  incident. 
       
           | 
  
  
  
     
        Wel zien we overal militaire  politieposten, die kennelijk de omgeving in de gaten moeten houden. 
        De emoties beginnen al, zodra we  aangekomen zijn. 
        Met de volle bepakking op onze  rug moeten we naar het, twee mijl van de haven gelegen, transit-camp  "Kodja" marcheren. 
        Op zichzelf is dat geen  bijzondere prestatie, maar nu het hier natte moesson is, wordt dit wat anders,  want we moeten ons nu door een modderbrij van 10 cm. heen worstelen. 
        We transpireren dan ook als  paarden, als we in het kampement aankomen. 
        Op weg naar het kampement  passeren we groepjes bruine mensen, die ons met ondoorgrondelijke gezichten na  staan te kijken. Zijn dat nu de extremisten of misschien terroristen? 
        Het transit-camp  "Kodja" dient als opvangkamp voor de pas aangekomen troepen. 
        Naast onderdelen van de U-brigade  is hier ook een kontingent Nederlandse mariniers ondergebracht, met bestemming  Soerabaja. Onder deze mariniers ontdek ik twee bekende Barnevelders, te weten  Gijs Klomp en Jan Achterstraat. 
        Het kampement is één grote rode  blubberzooi, vanwege de vele gevallen regen. We moeten weer op de grond gaan  slapen, bij gebrek aan wat anders, maar daar zijn onze ruggen zo langzamerhand  al aan gewend geraakt. 
        We krijgen, per dag, niet meer  dan twee veldflessen drinkwater. Het water moet namelijk, in verband met  vergiftigingsgevaar, van elders met tankwagens aangevoerd worden, en is  derhalve gerantsoeneerd. 
        Gelukkig zullen we hier niet lang  behoeven te blijven, want de bedoeling is dat we over twee dagen Brits-Indische  troepen af moeten gaan lossen. 
        De eerste nacht krijgen we, als  welkomst-kado, een hevige onweersbui met tropische regen te inkasseren. 
        De 10e Maart verloopt rustig. 
        Wel krijgen we bezoek van twee  Nederlandse dames, die gehoord hebben dat er Nederlandse troepen aangekomen  zijn. Deze dames verblijven in een vrouwenkamp in Batavia en hebben, volgens  hun zeggen, reikhalzend naar ons uitgezien. Beiden wachten vol ongeduld op het  moment dat ze gerepatrieerd zullen worden. 
        De echtgenoot van één van de  vrouwen, is door de Jappen vermoord. 
        's Middags brengen we een kort  bezoek aan Batavia. We mogen echter niet alleen gaan, omreden dit te gevaarlijk  is. De order luidt dan ook; met twee man en gewapend. 
        De bestofte straten van Batavia,  de vieze bruin gekleurde grachten, de bekladde muren en schuttingen met de  meest afschuwelijke leuzen, de ontelbare uitgehongerde bedelaars, die in de  goten en op de trottoirs liggen te sterven en de afschuwelijke stank van de  ontbinding, die je tegemoet komt, zullen me altijd bijblijven. 
        Een groep mannen is bezig een  zwaar voorwerp uit één der stadsgrachten te halen. 
        Het voorwerp blijkt een ruw kruis  van dikke planken te zijn, waarop het lichaam van een jonge vrouw is  vastgenageld. Armen en benen gespreid, afgesneden borsten en een opengereten  buik. 
        Als we vol walging hiernaar staan  te kijken, zegt één van die mannen tegen ons: "Ja toean, zulke dingen gebeuren hier dagelijks." 
        Vol afkeer wenden we ons af, nu  hebben we het zelf met eigen ogen kunnen aanschouwen wat hier allemaal gebeurd. 
        Het land buiten de steden is van  milde vruchtbaarheid en onzegbaar mooi. Er zijn bergen en dalen, bossen en  rivieren; het bamboebos ruist in een diep ravijn, en tegen de heuvels liggen de  sawah-terrassen te dromen als duizend blinkende scherven in de zon. 
        Er zijn palmen en waringin-bomen;  pittoreske kampongs schuilen met hun rieten daken onder het kruivend boomgewas. 
        Er zijn duizend eilandjes met  witte koraalstranden en met vele variaties groen. Maar over heel dit Indië met  zijn steden en het land daarbuiten grijnst het verwaarloosde hongermasker van  Nippon en loert de terreur. 
        Indië is Indië niet meer. 
        De natuur is adembenemend mooi  gebleven, maar de ontreddering vreet aan verlaten rijstvelden en het  woekergewas kruipt steeds verder over de kampongs. 
        De mensen zijn slachtoffers van  een chaotische maatschappij. Duizenden en tienduizenden zwerven dakloos en zonder  het gezin rond; ergens kreperen ze in de zon. 
        Hun gronden, waar zijn hun  gronden en waar hun kampongs? 
        De oorlog is als een  alles-vernietigende giftige adem over het land getrokken; leuzen en beloften  van een nieuw vaderland zijn een hersenschim gebleken, die de doem heeft van  een noodlot. 
        Elk volk heeft z'n slechte  elementen, zoals de padi lege aren heeft. 
        Toen de Jappen voelden aankomen,  dat hun strijd verloren was, openden ze de deuren van gevangenissen en  tuchthuizen en gaven het schuim van de maatschappij de vrijheid weer, doch ook  wapens. 
        Deze rondzwervende  marodeur-benden vinden geen baat bij een maatschappij waar rust en orde  heersen,en zij vechten met de rug tegen de muur voor het behoud van een  chaotische toestand, waarin terreur en intimidatie de wapens zijn, waarmee de  sterkste over een weerloos volk kan heersen. 
        Elk volk heeft z'n idealisten;  wij zouden deze idealisten gaarne de hand willen reiken. 
        Wij zelf hebben 5 jaar bezetting  achter de rug en de nood heeft wel zeer scherp de grens getrokken tussen schijn  en waarheid. 
        Ware er in dit land geen doel,  doch slechts het gebazuin van holle woorden en phrasen, ten einde aan de  winzucht van een kliek "koloniale machtswellustelingen" de besten van  ons te offeren, ik zeg u, de Nederlandse soldaat zou met dezelfde grimmige  verbetenheid het wapen keren tegen dit streven als hij thans de volle last van  een schier bovenmenselijke taak op de schouders heeft gebeurd. 
        De Jap heeft echter dit volk  jarenlang vergiftigd met blankenhaat. De haat is het sterkste wapen gebleken  toen Japan kapituleerde en geallieerde hulp in eerste instantie uitbleef. 
        In de chaotische situatie van  onzekerheid, van honger en nood, werd ongenadig van dit wapen misbruik gemaakt  door onverantwoordelijke elementen, om de vonk aan te blazen tot een  vernietigende storm van vuur en bloed. Het enorme beest was losgebroken uit de  kooi. 
        De idealisten zouden het beest  graag weer terug willen voeren in de kooi, maar hun aantal is te klein en zij  beschikken niet over een gehoorzaam en capabel machtsapparaat om het dolle  monster te kunnen overmeesteren. 
      Hun waarschuwende, pleitende stemmen zijn als die der roepende in de  woestijn. Te midden van het rumoer verstaan wij echter hun stemmen; er zal een  tijd komen, dat de afstand zo klein is geworden, dat onze stemmen over de kloof  gehoord kunnen worden, en wel in een taal, die door niemand kan worden  misverstaan. De taal van twee handen, die zonder meer ineen kunnen grijpen.
  |